34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ēnj (L295p Baarlo),
wijfje:
wifkǝ (L295p Baarlo)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroet:
šrūt (L295p Baarlo)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hon (L295p Baarlo),
hǫn (L295p Baarlo),
kip:
kip (L295p Baarlo),
tuut:
tȳt (L295p Baarlo)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vrouliekank (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
= links !!
vrouwluujkank (L295p Baarlo)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouluujkleijer (L295p Baarlo)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
hémp (L295p Baarlo)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20467 |
vrouwziek |
ritsigtig:
reetsaegtìg (L295p Baarlo)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33681 |
vruchtbare grond |
vette grond:
vɛtǝ groŋk (L295p Baarlo)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
voes (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19543 |
vuurslag |
vuurslag:
veursjlaag (L295p Baarlo)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|