19544 |
vuursteen |
ketssteen:
ketssjtein (L295p Baarlo)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vø̄rtaŋ (L295p Baarlo)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
22899 |
vuurtje stoken |
vinken:
De twee deugnieten zaten achter het schuurtje te vinke.
vinke (L295p Baarlo)
|
Vuurtje stoken.
III-3-2
|
25125 |
waaienx |
waaien:
waite (L295p Baarlo),
weije (L295p Baarlo),
weië (L295p Baarlo),
⁄t waide (L295p Baarlo)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
woarchoewe (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
waarschuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17952 |
waden |
baden:
baaje (L295p Baarlo),
baajen (L295p Baarlo)
|
waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
waofel (L295p Baarlo),
woafel (L295p Baarlo),
woafele (L295p Baarlo),
Syst. WBD
waofel (L295p Baarlo)
|
Wafel [N 16 (1962)] || wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)]
III-2-3
|
32188 |
wagenmaker |
radmaker:
rātmē̜kǝr (L295p Baarlo)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
17943 |
waggelen |
schokkelen:
sjŏĕggələ louwpə (L295p Baarlo),
strobbelen:
stroebele (L295p Baarlo),
strompelend lopen:
sjtròmpelend (L295p Baarlo),
waggelend lopen:
wakgelend (L295p Baarlo),
wiebelig lopen:
wĭĕbbəlig louwpə (L295p Baarlo)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
25214 |
wak in het ijs |
mok:
mok (L295p Baarlo),
sprong:
Opm.: dit is een betere benaming!
⁄n sprung (L295p Baarlo),
wak:
⁄n wak (L295p Baarlo),
wel:
⁄n wel (L295p Baarlo)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)]
III-4-4
|