21906 |
wedstrijdduif |
reisduif:
Zoëget iddere miénwèrker hej vreuger reisdóeve.
reisdóeve (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
Postduiven.
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
wedvrouw:
wedvrouw (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
weduwe [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedman:
wedman (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
29145 |
weefkamer |
weverskamer:
wē̜vǝrskāmǝr (L295p Baarlo)
|
De kamer of het vertrek waarin geweven wordt en waar het spinnewiel of de weefstoel staat. Dat kan de keuken, de opkamer, de naaikamer of een kamer(tje) zijn. In dit lemma gaat het om een weefruimte in het huis. [N 39, 4; N 5A (I]
II-7
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stof (L295p Baarlo)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
węi̯k en dǝ mul (L295p Baarlo)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
23511 |
weekdienst |
weekdienst:
waekdeens (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
waekdeenst (L295p Baarlo)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21279 |
weelde |
weeld:
wêld (L295p Baarlo)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
allerheiligenzomer:
allerheiligezomer (L295p Baarlo),
hete zomer:
eine heite zomer (L295p Baarlo),
kranenzomer:
kraonezomer (L295p Baarlo),
kroenekranenzomer:
kroenekraanezomer (L295p Baarlo),
Een zachte nazomer.
kroenekraonezomer (L295p Baarlo),
kwakkelzomer:
kwakelzomer (L295p Baarlo)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
borstel (L295p Baarlo),
weerborstel:
wèrborstel (L295p Baarlo),
wèèrborsel (L295p Baarlo)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|