e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif mannetje: menke (Baarlo) mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dolle kervel dolle kervel: dǫlǝ kē̜rǝvǝl (Baarlo) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
domine salvam fac reginam nostram domine salvam fac: domine salvam fac (Baarlo) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dominikaan (Baarlo), witte pater (lat.): witte pater (Baarlo, ... ) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] || Kent u nog andere kloosterordes? Zo ja, welke en hoe noemt u de leden ervan in uw dialect?. [N 96D (1989)] III-3-3
donderen donderen: dondere (Baarlo), hommelen: hommele (Baarlo), hòmmele (Baarlo) donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: donderköp (Baarlo), hommelkoppen: hommelköp (Baarlo) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donder (Baarlo), hommel: hòmmel (Baarlo), hômmel (Baarlo, ... ), Nb. Wanneer in de zomer een onweersbui opkomt, zegt men hier: den hommel bleuijd ofwel den hommel gruid.  hòmmel (Baarlo) donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx donker: dónkel (Baarlo), duister: duuster (Baarlo, ... ) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
donkere metten donkere metten: dónker mette (Baarlo) De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)] III-3-3
dood (bn.) dood: doed (Baarlo), doeëd (Baarlo) dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] III-2-2