| 33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
paxt (Q279p Baelen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
| 33333 |
pachtboer |
pachter:
paxtǝr (Q279p Baelen)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
| 33334 |
pachtersvrouw |
pachterse:
pęxtǝšǝ (Q279p Baelen)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
| 24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəljoŋ (Q279p Baelen)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
| 24293 |
paling, aal |
aal:
āl (Q279p Baelen)
|
aal [Willems (1885)]
III-4-2
|
| 23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pas’tuər (Q279p Baelen)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
| 23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (Q279p Baelen)
|
pater [RND]
III-3-3
|
| 23172 |
piano |
piano:
Karte 244.
pi`jāno} m. (Q279p Baelen)
|
Klavier.
III-3-2
|
| 33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kɛərə (sg) (Q279p Baelen)
|
[RND 08]
I-7
|