21269 |
rijkdom |
veel middelen:
voe:l medələ (Q279p Baelen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (Q279p Baelen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33478 |
rode aalbes |
biemelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
bimmel (Q279p Baelen)
|
aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q279p Baelen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20676 |
room |
room:
rōm (Q279p Baelen),
rōǝm (Q279p Baelen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzə (Q279p Baelen)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (Q279p Baelen)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
24524 |
rozenbottel |
botskuil:
botschkoel (Q279p Baelen)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
tōēshe (Q279p Baelen)
|
Tuisschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
rind:
rēǝnt (Q279p Baelen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|