e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinnenweb spinnenweb: špenəwɛp (Baexem) spinnenweb [RND] III-4-2
spit kramer: de krieemer inne rök (Baexem) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] III-1-2
spitten omspaden: om[spaden] (Baexem), spaden: špāi̯ǝ (Baexem) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
splijtkool eeuwig moes: eeuwig moes (Baexem) I-7
sporen van de haan hanensporen: hānǝspǭrǝ (Baexem), hānǝšpø̜̄r (Baexem) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
spreeuw spraan: sjprîên (Baexem), sprîên (Baexem), spreeuw: spriej (Baexem), sprîêw (Baexem) spreeuw III-4-1
sproeten spronselen: sjproonsele (Baexem), sproonsele (Baexem) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
staakijzer van de windmolen staakijzer: stākī ̞zǝr (Baexem) De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22] II-3
staart staart: start (Baexem) Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-9
staart van de standerdmolen staart: stɛrt (Baexem) De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.] II-3