e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hakken, wieden met de hak krebbelen: krɛbǝlǝ (Baexem) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
hakmes hakmets: hakmets (Baexem) hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] III-2-1
hals hals: hals (Baexem) hals [DC 01 (1931)] III-1-1
halster hoofdstel: høtsǝl (Baexem) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] I-10
hand hand: hanjt (Baexem) hand [DC 01 (1931)] III-1-1
handcultivator handcultivator: hantjkøltivātǝr (Baexem) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handeg kleine [eg]: klęi̯n [eg] (Baexem) De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.] I-2
handen (kindernamen) handjes: hendjes (Baexem), vuistjes: vūūstjes (Baexem) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fikke (Baexem, ... ), jatten: jatte (Baexem), klauwen: klauwe (Baexem), knoken: knèùk (Baexem), pinnen: pin (Baexem), poten: puuet (Baexem) [N 10 (1961)] III-1-1
handkar karretje: kɛrǝkǝ (Baexem) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13