33649 |
laagliggende akker |
op de lage:
opǝn līgǝ (L324p Baexem),
opǝn līǝgǝ (L324p Baexem)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zomp:
zomp (L324p Baexem),
zōmp (L324p Baexem)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (L324p Baexem, ...
L324p Baexem)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
18147 |
lam |
lam:
lām (L324p Baexem)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lāmǝ (L324p Baexem)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitspap:
Syst. WBD
bookespap (L324p Baexem)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L324p Baexem)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
duivelshaar (L324p Baexem)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33838 |
langbenig paard |
kersenplukker:
kērsǝpløkǝr (L324p Baexem)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
mik:
Syst. WBD
mik (L324p Baexem)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|