33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
bles:
blęs (L324p Baexem)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langsaam (L324p Baexem)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
34017 |
langzamer |
kalm-aan:
kalǝm ān (L324p Baexem)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
gê lauptj nog flink veur ‰mes van ‰Ëre
lēftīēt (L324p Baexem)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
33883 |
leewater |
leewater:
lęi̯wātǝr (L324p Baexem)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
34067 |
lege eerste koe |
guste koe:
gø̜stǝ [koe] (L324p Baexem)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
29060 |
legger |
legger:
lęqǝr (L324p Baexem)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
est:
ęst (L324p Baexem),
legnest:
lęknęst (L324p Baexem),
nest:
nęst (L324p Baexem)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
sneeuwklokje:
sjnieê-klökske (L324p Baexem)
|
lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
17643 |
lende |
lende:
linje (L324p Baexem),
Uitdr.: linjelaam = verlamming in de lendenen.
linje (L324p Baexem)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|