| 24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
špenəwɛp (L324p Baexem)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
| 18088 |
spit |
kramer:
de krieemer inne rök (L324p Baexem)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
| 32749 |
spitten |
omspaden:
om[spaden] (L324p Baexem),
spaden:
špāi̯ǝ (L324p Baexem)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
| 33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (L324p Baexem)
|
I-7
|
| 34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (L324p Baexem),
hānǝšpø̜̄r (L324p Baexem)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
| 24249 |
spreeuw |
spraan:
sjprîên (L324p Baexem),
sprîên (L324p Baexem),
spreeuw:
spriej (L324p Baexem),
sprîêw (L324p Baexem)
|
spreeuw
III-4-1
|
| 17591 |
sproeten |
spronselen:
sjproonsele (L324p Baexem),
sproonsele (L324p Baexem)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākī ̞zǝr (L324p Baexem)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
| 20125 |
staart |
staart:
start (L324p Baexem)
|
Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9
|
| 26066 |
staart van de standerdmolen |
staart:
stɛrt (L324p Baexem)
|
De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.]
II-3
|