23222 |
monnik |
pater (lat.):
pater (Q196a Banholt)
|
monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
25914 |
monsteren |
kijken of de siroop dik is:
kikǝ ǫf dǝ šrup dek is (Q196a Banholt)
|
De stroop van de spaan laten lopen om de dikte ervan te bepalen. Op deze wijze kan de stroopstoker beoordelen of het kookproces kan worden beëindigd. In Q 249 was de stroop na vier uur koken gereed. [N 57, 31]
II-2
|
23224 |
morgengebed |
morgensgebed:
murgesgebet (Q196a Banholt)
|
morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
stuivelen:
sjtuffele (Q196a Banholt)
|
motregenen
III-4-4
|
18264 |
mouw |
mouw:
moew (Q196a Banholt)
|
mouw [SGV (1914)]
III-1-3
|
26147 |
muilband |
pijpenband:
pīpǝbant (Q196a Banholt)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q196a Banholt)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
30178 |
muurstijlen |
stijlen:
štīlǝ (Q196a Banholt)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
mezīēk (Q196a Banholt)
|
muziek [SGV (1914)]
III-3-2
|
18184 |
naakt |
naaks:
naksh (Q196a Banholt)
|
naakt [SGV (1914)]
III-1-3
|