e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestvaalt mesthoop: mèsthoup (Beegden), mestkuil: mèstkoel (Beegden), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mestkoel (Beegden), mestmijt: mèstmiet (Beegden), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesmiet (Beegden) [SGV (1914)]mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)] I-7
met een drijftol spelen de konkernel smikken: sjmiekke=zwepen  de kônkernel sjmiekke (Beegden) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)] III-3-2
met een priktol spelen doppen: dobbe (Beegden) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)] III-3-2
met grote stappen lopen grote passen maken: grôôte passe make (Beegden) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met tegenzin tegen zin: tênge zĭn (Beegden) tegen heug en meug [SGV (1914)] III-1-4
met tussenpozen regenen nu en dan een bijs: noe en dèn ’n bieͅs (Beegden) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
metselaar metselaar: mɛtsǝlē̜r (Beegden) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Beegden) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
middagdutje unger: unjer (Beegden) middagdutje [SGV (1914)] III-1-2
middagdutje doen de unger slapen: den ŭnjer sloape (Beegden), ungeren (ww.): Opm. van mei tot september.  ŭnjere (Beegden) middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] III-1-2