e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sering kruidnagel: kroednêgelke (Beegden, ... ), kruidnageltje: -  kroetnegelkes (Beegden), kroetnegelkes* (Beegden) [DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] I-7, III-4-3
sik sik: sik (Beegden) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] I-12
sikkel zekel: zēkǝl (Beegden) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sip (kijken) sneu kijken: sjnêû kieke (Beegden) sip kijken [SGV (1914)] III-1-4
sjacheraar sjachelaar: sjachelîêr (Beegden) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
sjacheren sjachelen: sjachelen (Beegden) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjalot sjarlot: sjɛrlot (Beegden) [DC 13 (1945)] I-7
slaan slaan: sjloan (Beegden), sjlōān dig ôm me ôâre (Beegden) ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [SGV (1914)] III-1-2
slaapplaats van de knecht bij het vee paardsstalkamertje: pērštalkē̜ ̞mǝrkǝ (Beegden) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slachten slachten: šlaxtǝ (Beegden) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1