e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag lap: lap (Beegden), mep: mep (Beegden), slag: sjlaag (Beegden), sjlêg (Beegden), wats: watsj (Beegden) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slagboom draaiboom: drɛjbǫu̯wm (Beegden) Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.] I-8
slaglijnen slaglijnen: slaglijnen (Beegden) De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71] II-3
slak slak: sjlek (Beegden), sjlēk (Beegden), sjlĕk (Beegden, ... ), z?? [lankzaam wie ein sjlek  sjlĕk (Beegden) slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)], [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: sjlekkenhuuske (Beegden), sjlĕkkenhuuske (Beegden) slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slecht mens, slechte kerel galgenaas: galgenaas (Beegden), onnut: onnöt (Beegden), zwarenoter: zjwêreneuter (Beegden) galgenaas [SGV (1914)] III-1-4
slecht weer, hondenweer hondsweer: hóndsj waer (Beegden) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
slee slee: sjlei (Beegden) slede [SGV (1914)] III-3-2
slenteren lanterfanten: lānterfānte (Beegden), slenteren: sjlentere (Beegden) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sjleipe (Beegden), šlęi̯pǝ (Beegden) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2