24535 |
sleutelbloem |
paasbloemetje:
-
poâsbleumke (L327p Beegden)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
sleutels aan een ring:
sjloeutels aan `nen rink (L327p Beegden)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sjliep oet! (L327p Beegden)
|
uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
gamashe (L327p Beegden)
|
Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sjlokdèrm (L327p Beegden)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sjlons (L327p Beegden)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slōǝt (L327p Beegden)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
17577 |
sluik haar |
varkenshaar:
verkeshaor (L327p Beegden)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sjloemere (L327p Beegden)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
sjlŭrpe (L327p Beegden)
|
slorpen [SGV (1914)]
III-2-3
|