e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooien dak stro-/strooidak: štrø̄.dāk (Beegden) Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.] II-9
strooisel strooisel: štrø̜i̯sǝl (Beegden) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
stroop siroop: šrǫǝp (Beegden) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
strowis struuwis: štrø̄węs (Beegden) Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.] I-4
struikelen struikelen: sjtrukele (Beegden) struikelen [SGV (1914)] III-1-2
stuifsneeuw jaagsneeuw: jaagsjnie (Beegden) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiken in een kuiltje schieten: kölse in een kuulke sjeete (Beegden), in een kuiltje stuiken: kölse in een kuulke sjtoeke (Beegden) stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)] III-3-2
stuitbeen staart: sjtert (Beegden) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stuiven: sjtuuve (Beegden), sjtuve (Beegden) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver knab: ⁄ne knap (Beegden), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  knap (Beegden), stuiver: eine sjtuuver (Beegden), sjtuver (Beegden) stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1