e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vingers (spotnamen) duimen: de doeme (Beegden), fikken: fikke (Beegden), trommelstokken: trommelsjtekke (Beegden) vingers [SGV (1914)] || vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: bookvink (Beegden, ... ) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1
vis, algemeen vis: vèès (Beegden), z?? gez?ndj es eine v?s  vès (Beegden) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
vishengel visgarde: Opm. = stok.  vèsgêrt (Beegden) hengel [SGV (1914)] III-3-2
viskorf viskast: vèskast (Beegden, ... ) beun (vischkast) [SGV (1914)] III-3-2, III-4-2
vissen vissen: vèsse (Beegden) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer visviem: Opm. = snoer.  vèsviem (Beegden) hengel [SGV (1914)] III-3-2
vlaai vla: fla (Beegden), vlaai: flaai (Beegden) taart [SGV (1914)] III-2-3
vlaaischotel vlaaienschotel: flaaieschóttel (Beegden) schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] III-2-1
vlaamse gaai markolf: merkof (Beegden, ... ), mĕrkoef (Beegden), mĕrkof (Beegden), mèrkhòf (Beegden), mérkoef (Beegden) Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai III-4-1