e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijke kalkoen schroet: šrūt (Beegden) [A 6, 3b; L 1, 113; monogr.] I-12
vrouwelijke kip hoen: hō.n (Beegden), hōn (Beegden) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vuist vuist: voest (Beegden) vuist [N 10 (1961)] III-1-1
vuurtang, sinteltang vuurtang: vy(3)̄rtaŋ (Beegden) vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
waaienx boezen: boeͅze (Beegden), waaien: het wĕjdje (Beegden), wĕje (Beegden), wéjje (Beegden) het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4
waarschuwen waarschuwen: waarsjouwe (Beegden, ... ), woarsjoewe (Beegden, ... ) waarschuwen [SGV (1914)] III-3-1
waden baden: baaje (Beegden), waden: waaje (Beegden) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)] III-1-2
wafel wafel: woafel (Beegden), woafele (Beegden) wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)] III-2-3
wagenmaker karrenmaker: kɛrǝmākǝr (Beegden) De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.] II-12
waggelen strompelen: sjtrompele (Beegden, ... ) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] || lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] III-1-2