33694 |
karrenspoor |
karspoor:
kɛršpǭr (L327p Beegden),
leis:
(mv)
lęi̯zǝ (L327p Beegden),
veldweg:
vɛljtjwęx (L327p Beegden)
|
Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.]
I-8
|
19695 |
kast |
kast:
kast (L327p Beegden)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
19505 |
kastplank |
schap:
šāp (L327p Beegden)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
\'zôô valsch es ein - \'
kat (L327p Beegden)
|
kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
katapult:
kattepul (L327p Beegden)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
katteliek (L327p Beegden)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
kǝtūn (L327p Beegden)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24179 |
kauw |
dooltje:
deûlke (L327p Beegden),
kauw:
kaw (L327p Beegden)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
strot:
sjtrôôt (L327p Beegden)
|
strot [SGV (1914)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kèlsgaat (L327p Beegden)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|