17579 |
kroeshaar |
kroeskop:
krōēskop (L327p Beegden)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L327p Beegden)
|
krom [SGV (1914)]
III-4-4
|
25011 |
krommen |
krom trekken:
kromp trèkke (L327p Beegden)
|
krommen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krom trekken:
krômp trèkke (L327p Beegden),
ombuigen:
ômbuige (L327p Beegden)
|
krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L327p Beegden),
steengat:
štę̄jngāt (L327p Beegden)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
kruias:
kruias (L327p Beegden)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroetnagel (L327p Beegden)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijding:
kroedwiejing (L327p Beegden)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
alsem:
ps. invuller geeft niet de verzamelnaam, maar de namen van enkele kruiden!
alsam (L327p Beegden),
kruidwis:
kroetwès (L327p Beegden),
notenbladeren:
ps. invuller geeft niet de verzamelnaam, maar de namen van enkele kruiden!
notenblaren (L327p Beegden),
vossenstaart:
ps. invuller geeft niet de verzamelnaam, maar de namen van enkele kruiden!
vossestaart (L327p Beegden),
wormkruid:
(= achillea).
wil wormkruid (L327p Beegden),
ps. invuller geeft niet de verzamelnaam, maar de namen van enkele kruiden!
wormkruid (L327p Beegden)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruien (L327p Beegden),
schurgen:
šø̜rǝgǝ (L327p Beegden)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|