24206 |
mannelijke gans |
wenderik:
wɛndǝrek (Q019p Beek)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (Q019p Beek),
bǫq (Q019p Beek),
bokje:
bø̜kskǝ (Q019p Beek)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
šrūthān (Q019p Beek)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|
23364 |
mannenkant |
mansluikant:
mansluuj (Q019p Beek)
|
De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18673 |
mannenkleren |
mansluikleren:
manslu kleier (Q019p Beek),
mansluukleijer (Q019p Beek)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] || Mannenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18575 |
mannenondergoed |
mansluiondergoed:
manslu ongergood (Q019p Beek)
|
Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18585 |
mannenonderhemd |
hemd:
humme (Q019p Beek),
lijfje:
liefke (Q019p Beek)
|
onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18703 |
mantelpak |
mantelpakje:
mantelpekske (Q019p Beek)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23428 |
maria-altaar |
onze-lieve-vrouwaltaar:
sleevevrouwalter (Q019p Beek)
|
Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23396 |
mariabeeld |
onzelievevrouw:
sleevevrouw (Q019p Beek)
|
Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|