e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke gans wenderik: wɛndǝrek (Beek) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Beek), bǫq (Beek), bokje: bø̜kskǝ (Beek) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke kalkoen schroethaan: šrūthān (Beek) [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12
mannenkant mansluikant: mansluuj (Beek) De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
mannenkleren mansluikleren: manslu kleier (Beek), mansluukleijer (Beek) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] || Mannenkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
mannenondergoed mansluiondergoed: manslu ongergood (Beek) Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)] III-1-3
mannenonderhemd hemd: humme (Beek), lijfje: liefke (Beek) onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] III-1-3
mantelpak mantelpakje: mantelpekske (Beek) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3
maria-altaar onze-lieve-vrouwaltaar: sleevevrouwalter (Beek) Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3
mariabeeld onzelievevrouw: sleevevrouw (Beek) Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3