e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mist, nevel (alg.) damp: (algemeen)  damp (Beek), ¯laaghangende mist¯  damp (Beek) mist en nevel [DC 27 (1955)] III-4-4
modder, slijk prats: pratsch (Beek) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] III-4-4
moe moeg: mø.ch (Beek) moe [RND] III-1-2
moeder mam: mam (Beek), mama: mama (Beek), moeder: mooder (Beek, ... ), mōdər (Beek), zien mooder is auwt  mooder (Beek) (moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || moeder; ik ga met mijn moeder naar de markt; volw. [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] III-2-2
moeder van smarten onzelievevrouw van smarten: sleevevrouw van smarten (Beek) Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
moeite moeite: meute (Beek) moeite; hij geeft zich moeite [DC 03] III-1-4
moer konijn: knien (Beek) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras moeras: muras (Beek) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerkooitje koninginnekooitje: kø̄neŋenǝkø̜jkǝ (Beek) Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.] II-6
moerkorf moerkorf: mūrkø̜rf (Beek) Lege korf met een paar stukjes raat, waarin behalve de pijpjes met reservekoninginnen ook een nazwermpje gestoten wordt. De bijen die geen moer hebben, verzorgen de koninginnen in hun huisjes. [N 63, 100b; monogr.] II-6