29974 |
steigervloer |
werkvloer:
werǝk˲vlūr (Q019p Beek)
|
De uit steigerplanken samengestelde vloer waarop de metselaar staat. De woordtypen 'steiger' en 'stelling' zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers deze woorden ook gebruikten in de betekenis ...stellingvloerø̄. Doorgaans werd er aan het woord 'eerste', 'tweede', 'derde', etc. toegevoegd om de verschillende verdiepingen aan te duiden. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3e; monogr.]
II-9
|
17820 |
steken |
steken:
štę̄kǝ (Q019p Beek)
|
Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.]
II-6
|
30018 |
stelling |
spijsbok:
[spijs]˱bǫk (Q019p Beek)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
25966 |
stellingmolen |
galerijmolen:
gɛldǝrimȳǝlǝ (Q019p Beek)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpe (Q019p Beek)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25596 |
stempel |
naamstempel:
nāmštɛmpǝl (Q019p Beek)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
Slechts twee keer is een tegenstelling ontstaan tussen Nederlands-Limburg en de Voerstreek enerzijds, en Oud-Belgisch-Limburg anderzijds:
stempelen (Q019p Beek)
|
stempelen
III-3-1
|
30005 |
sterke mortel |
vette spijs:
vɛtǝ špīs (Q019p Beek)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
28521 |
stertselen |
stertselen:
štertsǝlǝ (Q019p Beek)
|
Wanneer een zwerm een nieuwe woning betrekt of wanneer een jonge moer op bruidsvlucht is, kunnen bijen voor het vlieggat staan met de kop naar de woning gericht, de achterpoten gestrekt en het abdomen omhoog. Dit is het stertselen. Tussen de beide laatste veruiteengebogen segmenten van het achterlijf komt een wit plekje tevoorschijn: de geurklier of de klier van Nasanov. Door het stertselen stuurt de bij wellicht de geuren in een bepaalde richting. Hierdoor functioneert de stertselende bij als een soort baken voor andere bijen (De Roever, pag. 93). [N 63, 35]
II-6
|
29981 |
steunklos |
klos:
klǫs (Q019p Beek),
steun:
štø̄n (Q019p Beek)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|