18241 |
te groot zijn |
lommeltig zijn:
lommeltig (Q019p Beek)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25561 |
te lang gerezen deeg |
te lang opgegangen:
tǝ laŋ opgǝgaŋǝ (Q019p Beek)
|
Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.]
II-1
|
30078 |
te lood |
loods:
lwǫats (Q019p Beek)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
25566 |
te nat |
te week:
tǝ węjk (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
24385 |
teek |
bloedzuiger:
eigen spellingsysteem
bloodzuuger (Q019p Beek),
zwarte, een:
zjwarre (Q019p Beek)
|
teek [DC 30 (1958)] || teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17680 |
teen |
teen:
tièn (Q019p Beek)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25992 |
teerlingen |
bokken:
bøk (Q019p Beek)
|
De vier, vaak gemetselde, blokken waar de uiteinden van de kruisplaten op rusten. Zie ook afb. 12. [N O, 42i; Sche 10; A 42A, add.]
II-3
|
28623 |
tegen het doek jagen |
opdoeken:
opdōkǝ (Q019p Beek),
tegen het doek jagen:
tēgǝ ǝt dōk jāgǝ (Q019p Beek)
|
Vroegere methode van zwermverhindering. Men doekt de korf op en sluit het vlieggat, alsof men wil afjagen. De bedoeling is dat de koninginnepoppen in de doppen afsterven, doordat zij op het weke achterlijf rusten en in elkaar zakken bij het kloppen. Het is geen afdoende manier om het zwermen te verhinderen. [N 63, 96b; monogr.]
II-6
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwɛ̄kǝ (Q019p Beek)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
taege valle (Q019p Beek)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|