20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopwagen:
loapwage (Q019p Beek)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19261 |
toestemming |
permissie:
permissie (Q019p Beek),
toestemming:
toesjtumming (Q019p Beek)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17727 |
tonen |
tonen:
tuine (Q019p Beek)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tòng (Q019p Beek),
tōŋ (Q019p Beek)
|
De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || tong [DC 01 (1931)]
II-9, III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (Q019p Beek)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
toarehaan (Q019p Beek)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
toarespits (Q019p Beek)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
uurwerk:
oerwerk (Q019p Beek)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24256 |
torenvalk |
stootvogel:
sjtôôtvoogel (Q019p Beek)
|
torenvalk
III-4-1
|
29108 |
tornen |
uithalen:
ūthǭlǝ (Q019p Beek)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|