e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toestel waarin men kinderen leert lopen loopwagen: loapwage (Beek) toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)] III-2-2
toestemming permissie: permissie (Beek), toestemming: toesjtumming (Beek) goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)] III-1-4
tonen tonen: tuine (Beek) tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)] III-1-1
tong tong: tòng (Beek), tōŋ (Beek) De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || tong [DC 01 (1931)] II-9, III-1-1
tong van een schoen tong: tong (Beek) een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)] III-1-3
torenhaan t hantje van dn taore?].: toarehaan (Beek) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits torenspits: toarespits (Beek) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk uurwerk: oerwerk (Beek) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk stootvogel: sjtôôtvoogel (Beek) torenvalk III-4-1
tornen uithalen: ūthǭlǝ (Beek) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7