24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leiwerik (Q019p Beek)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24358 |
veldmuis |
molmuis:
molmuizen
molmuus (mv.) (Q019p Beek)
|
muis, soort
III-4-2
|
32842 |
veldstrengen |
klinken:
kleŋkǝ (Q019p Beek),
klęŋkǝ (Q019p Beek),
ploegshaam:
[ploegshaam] (Q019p Beek),
strangen:
štrɛŋ (Q019p Beek
[(sg štraŋk)]
)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
30332 |
vensterluiken |
slagen:
šlęjx (Q019p Beek)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbenje (Q019p Beek),
windelen:
wingele (Q019p Beek)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25618 |
verbranden |
te hel stoken:
tǝ hɛl štōkǝ (Q019p Beek)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
18940 |
verbruien |
begaden:
begaaje (Q019p Beek),
verbruien:
verbruije (Q019p Beek),
verknoeien:
verknoije (Q019p Beek),
verprutsen:
verprutse (Q019p Beek)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21797 |
verdenking |
verdenking:
verdenking (Q019p Beek)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30173 |
verdiept werk |
teruggevoegd werk:
trø̜k˲gǝvōx węrǝk (Q019p Beek)
|
Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.]
II-9
|
17936 |
verdwenen |
verdwenen:
verdwene (Q019p Beek),
weg:
weg (Q019p Beek)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|