e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veldleeuwerik, leeuwerik leeuwerik: leiwerik (Beek) Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
veldmuis molmuis: molmuizen  molmuus (mv.) (Beek) muis, soort III-4-2
veldstrengen klinken: kleŋkǝ (Beek), klęŋkǝ (Beek), ploegshaam: [ploegshaam] (Beek), strangen: štrɛŋ (Beek  [(sg štraŋk)]  ) De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.] I-2
vensterluiken slagen: šlęjx (Beek) Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.] II-9
verbinden van een wonde verbinden: verbenje (Beek), windelen: wingele (Beek) verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)] III-1-2
verbranden te hel stoken: tǝ hɛl štōkǝ (Beek) Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.] II-1
verbruien begaden: begaaje (Beek), verbruien: verbruije (Beek), verknoeien: verknoije (Beek), verprutsen: verprutse (Beek) door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)] III-1-4
verdenking verdenking: verdenking (Beek) het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)] III-3-1
verdiept werk teruggevoegd werk: trø̜k˲gǝvōx węrǝk (Beek) Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.] II-9
verdwenen verdwenen: verdwene (Beek), weg: weg (Beek) Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)] III-1-2