e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dunne sjaal sjaaltje: sjéélke (Beek) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dunne zijden dameskous zijden kous: sieje kouse (Beek) dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)] III-1-3
durfal ongebeden, een -: ⁄nne ongebaede (Beek) iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4
durven durven: durve (Beek), kamau hebben: kamou hubbe (Beek) durven (geen context) [DC 37 (1964)] || heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] III-1-4
dutje dutje: dutje (Beek) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: duur (Beek) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] III-3-1
duwen duwen: düjə (Beek) duwen [RND] III-1-2
dwarsbalkjes, egscheien dwarsbalkjes: dwē̜š˱bɛlǝkskǝs (Beek) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2
dwarsbeuk kruisbeuk: kruusbeuk (Beek) Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)] III-3-3
dwarsdrijver dwarsligger: dwaesch ligger (Beek) iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] III-1-4