24504 |
els |
priem:
prę̄m (Q019p Beek),
zuul:
zuul (Q019p Beek)
|
elzenboom || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10, III-4-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
pop:
eigen spellingsysteem soms
pop (Q019p Beek)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
enigst kind:
eanigst kind (Q019p Beek)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ènkel (Q019p Beek)
|
enkel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32625 |
enkele kunstmestsoorten |
chili:
šīli (Q019p Beek),
kalk:
ka.lǝk (Q019p Beek),
thomasslak:
tomǝsšlak (Q019p Beek)
|
In dit lemma is een aantal (verzamel)termen voor moderne kunstmestsoorten bijeengezet. De opsomming is verre van volledig, omdat naar het gebruik en de uitspraak van evt. regionale en algemene benamingen voor de verschillende kunstmeststoffen niet overal, noch genoegzaam werd geïnformeerd. [N 11A, 62b; N 11, 27 add.; N P, 8 + 9 add.; div.; monogr.]
I-1
|
33605 |
enten |
gruffelen:
grøfələn (Q019p Beek)
|
[RND 08]
I-7
|
19013 |
er heet aan toegaan |
er hel aan toegaan:
⁄t gind d⁄r hel aan toe (Q019p Beek),
spannen:
sjpanne (Q019p Beek)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33610 |
erf |
erf:
ɛrəf (Q019p Beek),
goedje:
gø̄tjə (Q019p Beek),
plaats:
plāts (Q019p Beek)
|
I-7
|
28681 |
ericaborstel |
ericaborstel:
ērikabø̄štǝl (Q019p Beek)
|
Bepaald soort borstel met beweeglijke stalen pennen die de heidehoning in de raat moet losmaken, voordat hij geslingerd wordt. Sommige honingsoorten, met name de heidehoning, laten zich niet gemakkelijk slingeren door hun eigenschap van vast worden. Deze honing moet dan eerst door een borstel of iets dergelijks losgemaakt worden. Voor het gebruik moet men de borstel opwarmen. [N 63, 125a; monogr.]
II-6
|
18837 |
ernstig |
menens:
meines (Q019p Beek),
serieus:
serieus (Q019p Beek)
|
van ernst vervuld [serieus, menens, ernstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|