id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24204 | mannelijke eend | weender: wī.nji̯ǝr (Beek) | [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12 |
24206 | mannelijke gans | weender: wī.nji̯ǝr (Beek), wenderik: wɛndǝrek (Beek) | [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |
34446 | mannelijke geit | bok: bok (Beek), bǫq (Beek), bokje: bø̜kskǝ (Beek), geitenbok: gęi̯.tǝbok (Beek) | [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12 |
34555 | mannelijke kalkoen | schroethaan: šrūthān (Beek) | [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12 |
23364 | mannenkant | mansluikant: mansluuj (Beek) | De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
18673 | mannenkleren | mansluikleren: manslu kleier (Beek), mansluukleijer (Beek) | mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] || Mannenkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3 |
18575 | mannenondergoed | mansluiondergoed: manslu ongergood (Beek) | Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)] III-1-3 |
18585 | mannenonderhemd | hemd: humme (Beek), lijfje: liefke (Beek) | onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] III-1-3 |
18703 | mantelpak | mantelpakje: mantelpekske (Beek) | mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3 |
23428 | maria-altaar | onze-lieve-vrouwaltaar: sleevevrouwalter (Beek) | Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3 |