18609 |
nachthemd |
nachtjak:
nachjak (Q019p Beek)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
nachtpon:
nachpon (Q019p Beek)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nachkleier (Q019p Beek)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18937 |
nadeel |
scha:
schaa (Q019p Beek)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
naogebaorte (Q019p Beek),
nakraam:
naokraom (Q019p Beek)
|
nageboorte van de mens; hoe noemde men vroeger - -? [DC 33 (1961)], [DC 33 (1961)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q019p Beek),
rein:
rɛi̯.n (L359p Beek)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bē̜t (Q019p Beek)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q019p Beek)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25392 |
nagieten |
afspoelen:
āfšpø̄lǝ (Q019p Beek)
|
Nadat de haren afgekrabd zijn, wordt het dier met koud water afgespoeld; enerzijds om achtergebleven haren en eventueel vuil te verwijderen, anderzijds om het nascheren gemakkelijker te maken. [N 28, 26]
II-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
achtermaad:
axtǝrmǭt (L359p Beek),
groe(n)maad:
grōmǝnt (Q019p Beek),
grōmǝt (Q019p Beek),
nagras:
nǭgrās (Q019p Beek)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|