19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
onaerlik (Q019p Beek)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
ongemanierd:
ongemeneerd (Q019p Beek)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25621 |
ongaar stuk deeg |
ziel:
zięl (Q019p Beek)
|
Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.]
II-1
|
30020 |
ongebluste kalk |
kluitkalk:
klȳtkalǝk (Q019p Beek)
|
Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.]
II-9
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongesiefert:
ongezieferd (Q019p Beek),
venijnig:
eigen spellingsysteem
venienig (Q019p Beek),
wormen:
eigen spellingsysteem
wörm (Q019p Beek)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || ongedierte || venijn(t), in de betekenis van klein gedierte; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18821 |
ongelukkige |
arme duivel:
⁄nne erme duivel (Q019p Beek),
arme hals:
⁄nne erme haus (Q019p Beek)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25565 |
ongeschikt |
niet opgaan:
(het deeg) gęjt nēt op (Q019p Beek),
opgebakken:
ǫpgǝbakǝ (L359p Beek)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijd kerkhof:
ongewiede kerkef (Q019p Beek)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28669 |
ongezuiverde was |
rauwe was:
ruwǝ was (Q019p Beek)
|
De van honing ontdane maar nog niet gewassen raten. [N 63, 121b; Ge 37, 146; monogr.]
II-6
|
20539 |
onhandig snijden |
katselen:
katschele (Q019p Beek),
villen:
ville (Q019p Beek)
|
Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|