18190 |
pronkveer op een hoed |
veer:
vair (Q019p Beek)
|
pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
aanstoten:
aansjtoate (Q019p Beek),
klinken:
klinke (Q019p Beek)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28551 |
propolis |
bijenkit:
bi-jǝket (Q019p Beek),
propolis:
propolis (Q019p Beek)
|
Harsachtige stof waarmee de werkbijen alle openingen en naden van hun woning dichtkitten tegen tocht, kou en waterdamp. De propolis wordt ook gebruikt om te effenen en raten te versterken. De werksters halen deze stof uit bloemknoppen en harsdruppels van naaldbomen. Zelfs verf, teer of asfalt kunnen er de grondstof voor zijn. [N 63, 53a, N 63, 53b; Ge 37, 141; monogr.]
II-6
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoor (Q019p Beek)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q019p Beek)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
pruim:
proem (Q019p Beek)
|
I-7
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
braggelen:
brakkele (Q019p Beek),
hannesen:
hannese (Q019p Beek),
kloten:
kloate (Q019p Beek, ...
Q019p Beek),
modderen:
moddere (Q019p Beek),
prutsen:
prutse (Q019p Beek)
|
nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
sukkel:
sukkel (Q019p Beek)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
krispelen:
krispele (Q019p Beek),
lurken:
lurke (Q019p Beek)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|