34289 |
tuieren |
tuieren:
tiǝrǝn (L359p Beek)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
staak:
stāk (L359p Beek)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kɛrvəl (Q019p Beek)
|
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
griffelaar:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
grøfəlɛr (Q019p Beek)
|
[RND 08]
I-7
|
18710 |
tuinwant |
doornhaas:
dörhéjse (Q019p Beek)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28517 |
tuten |
tuten:
tȳtǝ (Q019p Beek)
|
Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42]
II-6
|
28518 |
tuter |
tuter:
tȳtǝr (Q019p Beek)
|
Koningin die pas de moercel verlaten heeft en tutend antwoordt op het gekwaak van de koninginnelarven die nog in de dichte moercel zitten. [N 63, 33b; N 63, 32a]
II-6
|
33263 |
tweede klaversnede |
toemaad:
tǫmat (L359p Beek)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
trumpen:
trumpe (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33998 |
twijg |
gors:
gors (L359p Beek)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|