e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verminkte koningin beschadigde koningin: bǝšādextǝ kø̄neŋen (Beek) Een aan de vleugels, spriet of poot beschadigde koningin. Het gevolg van die beschadiging is dat ze onbevrucht blijft. Daardoor is ze waardeloos voor het bijenvolk. [N 63, 63b] II-6
vermoeden menen: meine (Beek), vermoeden: vermoede (Beek) het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)] III-1-4
verpachte banken pachtplaatsen: pachplaatsen (Beek) De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)] III-3-3
verschaald verschaald: verschaald (Beek), versjaold (Beek) verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)] III-2-3
versiersel fluit: fluute (Beek) voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3
versleten versleten: versjlete (Beek) door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] III-1-3
verstand verstand: versjtand (Beek) het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] III-1-4
verstandskies oogtand: ougtand (Beek) verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)] III-1-1
verstekhaak verstekhaak: vǝrštɛkhǭk (Beek) Haak waarvan de armen een hoek van 450 vormen. Zie ook afb. 3. [N 30, 13b; monogr.] II-9
verstevigingsspijlen spijlen: špilǝ (Beek), stekken: štɛkǝ (Beek) Spijlen die door de korf worden gestoken ter versteviging en ondersteuning van de ratenbouw. Enkele stroringen onder de kop steekt de imker een stuk of drie spijlen loodrecht op de kopspijlen en een stuk lager weer een drietal, terwijl enkele ringen boven de onderkant nog eens een paar spijlen komen. De spijlen zijn doorgaans van sporkehout of de vuilboom gemaakt maar er zijn er ook van wilge-, esse-, populiere-, beuke- en notehout. [N 63, 6b; N 63, 5e; N 63, 6c; Ge 37,14] II-6