17837 |
dutje |
dutje:
dutje (Q019p Beek)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
duur:
duur (Q019p Beek)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalkjes:
dwē̜š˱bɛlǝkskǝs (Q019p Beek),
scheien:
šę.i̯ǝ (L359p Beek)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
23356 |
dwarsbeuk |
kruisbeuk:
kruusbeuk (Q019p Beek)
|
Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsligger:
dwaesch ligger (Q019p Beek)
|
iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18802 |
dwaze streek |
gekke vlaag:
⁄n gekke vlög (Q019p Beek)
|
een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwenge (Q019p Beek)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
oo de klonj (Q019p Beek)
|
reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20394 |
echtgenoot |
mens:
minsj (Q019p Beek)
|
de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)]
III-2-2
|