e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2997
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dutje dutje: dutje (Beek) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: duur (Beek) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] III-3-1
duwen duwen: düjə (Beek) duwen [RND] III-1-2
dwarsbalkjes, egscheien dwarsbalkjes: dwē̜š˱bɛlǝkskǝs (Beek), scheien: šę.i̯ǝ (Beek) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2
dwarsbeuk kruisbeuk: kruusbeuk (Beek) Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)] III-3-3
dwarsdrijver dwarsligger: dwaesch ligger (Beek) iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] III-1-4
dwaze streek gekke vlaag: ⁄n gekke vlög (Beek) een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] III-1-4
dwingen dwingen: dwenge (Beek) het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] III-1-4
eau de cologne eau de cologne (fr.): oo de klonj (Beek) reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)] III-1-3
echtgenoot mens: minsj (Beek) de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] III-2-2