25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
lĭĕërstə kəteer (L300p Beesel),
halve maan:
half maon (L300p Beesel),
wassende maan:
wassende moan (L300p Beesel),
wassəndə maon (L300p Beesel)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afnemende maan:
aafnumməndə maon (L300p Beesel),
gaande maan:
goande moan (L300p Beesel),
laatste kwartier:
ləstə kəteer (L300p Beesel)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
schop:
sjuep (L300p Beesel)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
halve zondich (L300p Beesel)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
schink (L300p Beesel),
sjink (L300p Beesel)
|
ham [SGV (1914)] || welke soort ham wordt bij u met één woord aangeduid? Er zijn bij de slager 2 soorten ham te koop, gekookte en rauwe. Een ervan kan men met éeen woord aan duiden, bij de andere soort moet er nog een woord voor [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
handj (L300p Beesel),
henj (L300p Beesel)
|
hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21449 |
handelaar |
handelaar:
hanjəlaer (L300p Beesel),
koopman:
koupmannə (L300p Beesel)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handel drijven:
hanjəl drievə (L300p Beesel),
hanjəl drīēvə (L300p Beesel)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18903 |
handeling |
daad:
daot (L300p Beesel)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18906 |
handig |
handig:
henjich (L300p Beesel),
vlot:
flot (L300p Beesel)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|