e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtskool voor het wierookvat houtskool: houtskaol (Beesel) Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3
houtsplinter splinter: špleǝntǝr (Beesel) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
hovaardig groots: gruëts (Beesel) grootsch [SGV (1914)] III-1-4
hozen hozen: uëze (Beesel) hoozen (ww.) [SGV (1914)] III-3-1
huichelaar fijne, een -: fīēnə (Beesel), godsverneuker: godsvərneukər (Beesel), heilig boontje: heilich bunkə (Beesel) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen doen alsof: dee esof... (Beesel), zich voorgeven als: goof zich veur es... (Beesel) voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] III-1-4
huidschilfers schellen: Op het hoofd  schèl (Beesel) schilfer [SGV (1914)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Beesel) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hufkɛr (Beesel) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig huig: huich (Beesel) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)] III-1-1