23323 |
joden |
joden:
joede (L300p Beesel)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
leven maken:
vgl. Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
lêve make (L300p Beesel),
spektakelen:
sjpektakələ (L300p Beesel)
|
roezemoezen [SGV (1914)] || zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L300p Beesel)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21814 |
jokken |
bazelen:
Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.
bazələ (L300p Beesel),
foppen:
Van Dale: foppen, 1. op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden, verschalken; -2. erin laten lopen, in een onaangename positie brengen.
foppə (L300p Beesel)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
ps. invuller heeft de zin niet volledig beantwoord.
jonk (L300p Beesel)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
met stoppelen:
mit sjtoppəls (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men van een jong: "met schietende pluimen"? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
sjtoppəljonk (L300p Beesel)
|
een jong met schietende pluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kale kwekerd:
subs
kale kwèkkert (L300p Beesel),
kweker:
kwèker (L300p Beesel)
|
een vogel die nog gevoerd moet worden (kwèker) [N 83 (1981)] || nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kwek:
kwek (L300p Beesel)
|
nog niet in staat om te vliegen, gezegd van jonge vogels (kak, kwak) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jonk (L300p Beesel),
joŋk (L300p Beesel),
WLD
jonk (L300p Beesel),
klein beestje:
klein beeyske (L300p Beesel),
klein bieske (L300p Beesel)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (ve dier) [SGV (1914)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|