34250 |
karnvat |
stand:
štaŋ (L300p Beesel)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karp:
kerp (L300p Beesel),
karper:
WBD/WLD
karpər (L300p Beesel),
snoek:
WLD
snook (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
19695 |
kast |
kast:
kas (L300p Beesel, ...
L300p Beesel,
L300p Beesel)
|
kast [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
19505 |
kastplank |
kastenplank:
kastəplaŋk (L300p Beesel),
schap:
šāp (L300p Beesel)
|
plank in een kast [DC 44 (1969)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (L300p Beesel),
mies:
WBD/WLD
mies (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
kateliek (L300p Beesel)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
kǝtūn (L300p Beesel)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24655 |
kattedoorn |
berenoor:
WLD
bère oeren (L300p Beesel)
|
Kattedoorn (ononis spinosa). Heeft opgerichte, ten dele houtige, stevig gedoornde stengels, de stengels zijn één- of tweezijdig behaard, de plant heeft minder sterk behaarde blaadjes en buiten de kelk uitstekende vruchten (viltforst, hetegaal, berenoor, o [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24786 |
kattekruid |
kattekruid:
WLD
kattekrüt (L300p Beesel)
|
Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20488 |
kauwen |
knauwelen:
knauwələ (L300p Beesel)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|