e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
looien looien: lojǝ (Beesel) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: scheut (Beesel), WBD / WLD  sjēùt (Beesel), scheutje: WBD / WLD  sjő̅tjə (Beesel) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)] III-4-3
lopen lopen: loupe (Beesel) lopen [SGV (1914)] III-1-2
lopend snot snot: sjnot (Beesel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen met afscheiding van etter en snot uit bek, neus en ogen (lopend snot)? [N 93 (1983)] III-3-2
loper loper: loper (Beesel), lø̜̄jpǝr (Beesel) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
loper (boodschapper) loopjong: loupjong (Beesel) Vroeger (19e eeuw) werd iedere aankomst door een boodschapper gemeld. Hoe heette die? [N 93 (1983)] III-3-2
losplaats losplaats: losplaats (Beesel), lossingsplaats: lossingsplaats (Beesel) de plaats waar de duiven gelost worden (losplaats, lossingsplaats of dergelijke, dus niet de naam van een stad invullen)? [N 93 (1983)] III-3-2
losse plankbrug bruggetje: brökske (Beesel), plank: plank (Beesel) vlonder (vonder) [SGV (1914)] III-3-1
loten loten: lōͅtə (Beesel) Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
loteren, los zitten slodderen: sjlodderen (Beesel) los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)] III-4-4