20570 |
met kleine hapjes eten |
boebelen:
boebələ (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
met sneeuwballen smijten:
met snjiəbeͅl sjmītə (L300p Beesel)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19062 |
met tegenzin |
tegen wil en dank:
te wil en dank (L300p Beesel)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
regenbijzen:
réégənbīēzə (L300p Beesel),
ziemelen:
⁄t ziemelt af en toe (L300p Beesel)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mę ̞tsǝlē̜r (L300p Beesel)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L300p Beesel)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braodwors (L300p Beesel)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
WBD/WLD
miauə (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəg (L300p Beesel)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17840 |
middagdutje doen (b) |
een beetje meuken:
⁄n bietje mŏĕke (L300p Beesel)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|