23772 |
nachtmis |
nachtmis:
nachtmis (L300p Beesel)
|
De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
nao deil (L300p Beesel),
scha:
scha (L300p Beesel),
schade:
sjaai (L300p Beesel)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
naogebaorte (L300p Beesel)
|
menselijke nageboorte [N 10C (zj)]
III-2-2
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
violet:
flet (L300p Beesel)
|
nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grǫmǝt (L300p Beesel)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
20134 |
najaarskatje |
winterkat:
WBD/WLD
winjtərkat (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u een in het najaar geboren katje (assiedelleke, toementkatje, tommerkat) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25124 |
natte sneeuw |
natte sneeuw:
naattə sjnĭĕə (L300p Beesel),
watersneeuw:
smeltende sneeuw
watersnië (L300p Beesel)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
bekrompen:
bekrompe (L300p Beesel),
eng:
ing (L300p Beesel, ...
L300p Beesel,
L300p Beesel)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
kòrèkt (L300p Beesel),
secuur:
səkūūr (L300p Beesel)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
buiknavel:
bōēknávəl (L300p Beesel),
navel:
navəl (L300p Beesel)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|