20922 |
onrijp |
groen:
greun fruit (L300p Beesel),
WBD / WLD
greun (L300p Beesel)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (L300p Beesel),
WBD / WLD
greun (L300p Beesel)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)]
I-7
|
19279 |
onrustig persoon |
onrustige, een -:
onrəstiggə (L300p Beesel)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onneuzəl (L300p Beesel),
onschuldig:
onsjöldich (L300p Beesel)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
onbesuisd:
onbəsuis (L300p Beesel)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21901 |
ontberen |
armoede lijden:
ermooj liejə (L300p Beesel)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
eerste koffie, de -:
ieërste koffie (L300p Beesel)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
poepen:
poepe (L300p Beesel),
schijten:
sjiete (L300p Beesel)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontsjtééking (L300p Beesel)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22046 |
ontsteking van de oogleden |
ornitose:
ornitoozə (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|