id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21688 | ontvangen | beuren: beurə (Beesel) | in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
18858 | ontzien | ontzien: ontzeen (Beesel) | iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] III-1-4 |
25176 | onweerx | hommelweer: hommelwêr (Beesel, ... ) | donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] III-4-4 |
23743 | onze-lieve-vrouweplaat | moeder van altijddurende bijstand: moder van altieddurende biestandj (Beesel) | Een plaat, afbeelding van O.L.V. van Altijddurende Bijstand. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23647 | onzevader | paternoster: pater noster (Beesel), vaderonzer: vader onzer (Beesel) | Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
20557 | ooft | ooft: aof (Beesel), ooftjes: èùfkəs (Beesel) | ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)] III-2-3 |
17592 | oog | oog: o.ugə (Beesel), oug (Beesel) | ogen [RND] || oog [SGV (1914)] III-1-1 |
17595 | ooglid | oogdeksel: aogdeksel (Beesel), ougdeksel (Beesel) | Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] III-1-1 |
17798 | ooglid: onderste ooglid | onderste oogdeksel: ungerste aogdeksel (Beesel) | Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] III-1-1 |
33023 | oogst -opbrengst | oogst: [oogst] (Beesel) | Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4 |