22318 |
oudejaarsdag |
oudjaar:
aatjaor (L300p Beesel)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
elders (L300p Beesel)
|
ouders [SGV (1914)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
ajerwèts (L300p Beesel)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
25608 |
ovenpaal |
bakspaan:
bakšpan (L300p Beesel),
ovenschotel:
ǭvǝšotǝl (L300p Beesel),
scheutel:
šø̄tǝl (L300p Beesel)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
17889 |
overhoop halen |
overhoop halen:
euvərhuup haolə (L300p Beesel)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21809 |
overleg |
beraad:
bəraot (L300p Beesel),
overleg:
euvərligk (L300p Beesel)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
beraden:
bəraojə (L300p Beesel),
overleggen:
euvərligkkə (L300p Beesel),
regelen:
reegələ (L300p Beesel)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WBD / WLD
méélich (L300p Beesel)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klats (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
(vloeistof).
klats (L300p Beesel),
klatsje:
kletske (L300p Beesel),
kliek:
kliek (L300p Beesel),
knauwel (brood):
(vlees v. brood).
knauəl (L300p Beesel),
rest:
rest (L300p Beesel)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
euvertuugd (L300p Beesel)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|