e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
parasieten (alg.) luizen: lūūs (Beesel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: uitwendige parasieten in het algemeen? [N 93 (1983)] III-3-2
parel parel: pêrel (Beesel) parel [SGV (1914)] III-1-3
parelen borrelen: borrələ (Beesel) parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)] III-2-3
paren van de duiven treden: traejə (Beesel) Hoe heet verder: paren? [N 93 (1983)] III-3-2
parfum parfum: parfum (Beesel) reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)] III-1-3
pas kunnen vliegen pas uitvliegen: det vlŭŭch pas ōēt (Beesel) Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
pasen pasen: paose (Beesel) Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)] III-3-3
pashamer vuisthamer: vuisthamer (Beesel) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
passen aangemeten: aangəméétə (Beesel), goed staan: steid good (Beesel) nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] III-1-3
passiezondag passiezondag: passiezondich (Beesel) De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)] III-3-3