e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pastoor pastoor (<lat.): pəsjtu.ər (Beesel) pastoor [RND] III-3-3
pastorie pastorie: pasterie (Beesel) pastorie [SGV (1914)] III-3-3
patates frites friet: friet (Beesel), patat friet: patat friet (Beesel), petat friet (Beesel) de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)] III-2-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Beesel) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): pa.tər (Beesel) pater [RND] III-3-3
patroonheilige, kerkpatroon patroonsheilige: patroënsheilige (Beesel) Een patroonheilige [patroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3
paus paus: paus (Beesel) paus [SGV (1914)] III-3-3
pauzeren uitpuffen: oetpuffə (Beesel) heel even ophouden met werken [tukken] [N 85 (1981)] III-1-4
peetoom peter: pêter (Beesel) peetoom [SGV (1914)] III-2-2
penbalk draagbalk: draagbalk (Beesel), pinbalk: pinbalk (Beesel) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3