20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletskə (L300p Beesel)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24302 |
restant vissen |
fuik:
foek (L300p Beesel),
net:
net (L300p Beesel),
snoek:
snook (L300p Beesel),
snoek (mv.):
sneuk (L300p Beesel)
|
fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
duikelaar:
brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)
duikelleer (L300p Beesel),
witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)
duikelleer (L300p Beesel),
kroonkop:
krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)
kroenkop (L300p Beesel),
schar:
krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)
schur (L300p Beesel),
vliegen:
vleege (L300p Beesel)
|
brilduiker [N 83 (1981)] || krakeend [N 83 (1981)] || krooneend [N 83 (1981)] || vliegen [SGV (1914)] || witoogeend [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L300p Beesel),
des (L300p Beesel),
wild:
wildj (L300p Beesel)
|
das [SGV (1914)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
23676 |
retraitant |
retraitant:
retraitant (L300p Beesel)
|
Iemand die aan een retraite deelneemt, retraitant. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retraite (L300p Beesel)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retraitehoes (L300p Beesel)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rummətiĕk (L300p Beesel)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
riebel (L300p Beesel),
riffel:
rĭĕfəl (L300p Beesel)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|