34275 |
scheuken |
kratsen:
kratsǝ (L300p Beesel),
schuren:
šūrǝ (L300p Beesel)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (L300p Beesel),
scheut:
šø̄t (L300p Beesel)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
scheete (L300p Beesel)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
scheetgebedje (L300p Beesel)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
schaal (L300p Beesel),
WBD / WLD
sjaal (L300p Beesel)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || schil [SGV (1914)]
I-7
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vęrvǝ (L300p Beesel)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
schöldrie (L300p Beesel)
|
schilderij [SGV (1914)]
III-3-2
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
sjilfər (L300p Beesel),
sjilveren (L300p Beesel)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (L300p Beesel)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schummel (L300p Beesel),
WLD
sjummel (L300p Beesel)
|
Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)] || schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|